Een fascinatie voor vliegen en vliegtuigen, en een drang om onderweg te zijn naar elders, naar aankomen zonder te moeten blijven, brachten me op mijn achttiende naar de luchthaven van Zaventem, naar de sollicitatiedag voor airhostessen. Vol hoop begon ik aan de dag, maar al snel moest ik vaststellen dat enkele eigenschappen waar ik nooit eerder bij stil had gestaan me parten speelden: mijn lichaamslengte, mijn eenzelvigheid, en ja, het moet worden gezegd, mijn twee linkerhanden, deden me stranden bij de eerste horde. Aan het eind van de dag wist ik dat ik nooit airhostess zou worden.
Ik was er niet kapot van, want er zou wel iets anders op mijn pad komen en intussen kon ik evengoed naar elders vertrekken in de boeken die ik las, in de leesmomenten waarin ik mezelf urenlang vergat.
In de jaren nadien ging ik studeren en daarna begon ik te werken. Ik ontmoette mijn man en volgde hem naar Afrika. In Obuasi, een mijndorp in Ghana, werd ik de bibliotheekassistente die alle boeken las en herlas, de enthousiasteling met de leestips op maat. Omdat ik, niet gehinderd door een teveel aan moderne ontspanningsmogelijkheden, na het werk in de bibliotheek nog altijd tijd over had, begon ik te schrijven. Eerst waren het lange brieven naar huis, en in de loop van de jaren die volgden kwamen er verhalen bij. Ik vond de vertelstem die bij mij paste en langzaamaan wilde ik weer iets worden: schrijver. Personages uit mijn jeugdjaren begonnen mijn hoofd te bevolken: avonturiers en piloten, personages onderweg. Ik droeg ze allemaal met me mee, tot er op een bepaald moment eentje uit begon te springen: de chef-piloot, de luchtvaartpionier van Sabena die in de jaren dertig van de vorige eeuw de eerste luchtverbinding met Congo invloog.