De vermenigvuldiging van vijf man en een paardenkop

‘Madagaskar ligt aan de verkeerde kant,’ zegt mijn man wanneer we buiten op het terras plaatsnemen aan een kleurrijk gedekte tafel. Het tafelkleed stelt de kaart van Afrika voor. Ik vouw een hoek om en Madagaskar ligt weer rechts van het vasteland. De wereldorde is hersteld.
‘Bij het dekken heeft iemand het per ongeluk binnenstebuiten gelegd. Of misschien zit op de goede kant een vlek die er in de was niet uit is gegaan.’ Thuis hebben bijna al onze tafelkleden een vlek. Wijnvlek, kaarsvetvlek of vlek van onbekende oorsprong. En kun je al die kleden weggooien voor die ene vlek in de stof, die voor de rest nog perfect goed is, zonder rafels of verkleuringen?
Hoewel het al na achten is, zijn we de eerste gasten op de soirée dansante van de Palme Bar, een restaurant in de buurt van Kabrousse. Ik heb honger, maar nergens ruik of zie ik de vlees- of visbrochetten die voor het dansen op het programma staan.
Binnen in het restaurant vult een automatisch spelende dj-set de ruimte met achtergrondmuziek. Een discobal kleurt de wanden met strepen en vlekken.
Adji, het meisje dat op gewone dagen de zaal bedient, brengt een fles wijn, bijgestaan door een ander meisje.
‘Ze hebben extra personeel aangenomen,’ zegt mijn man.
‘Voor vijf man en ne pjeirekop.’ Ik fluister, want Daniel, de eigenaar, is onderweg om ons te begroeten. Een man die de pensioenleeftijd ver voorbij lijkt te zijn, een Belg die het grootste deel van zijn leven in Congo heeft doorgebracht. Zijn kompaan is ook een Belg, een Brusselaar die na wat hoogstwaarschijnlijk een attaque was, voorovergebogen rondschuifelt in het restaurant.
Daniel zet een bordje met vier tzatzikihapjes neer. ‘In afwachting’, zegt hij.
Adji vertrouwt ons toe dat er voor vanavond bijna geen reservaties zijn. Mijn maag protesteert.
‘Nog volk,’ constateren we opgelucht, wanneer aan het tafeltje achter ons twee mensen plaatsnemen.
De bestellingen worden opgenomen en dan gaat het snel. Het eten komt, het eten smaakt, de lege borden worden afgeruimd en de dj arriveert: Phil de FAIR. Blank, op leeftijd en op blote voeten geschoeid in stoffige Zweedse muilen, de man die de avond in handen neemt, met muziek, met niets dan dansbare, aanstekelijke muziek, het ene nummer na het andere. Twee eigenaars, twee personeelsleden en vier gasten vieren samen feest.
‘We moeten niet met velen zijn om ambiance te maken,’ lacht Daniel.
‘On va s’aimer, on va danser, oui c’est la vie, lalalalala,’ zingt Adji.
De Brusselaar wijst naar achteren, naar een papier dat aan de muur hangt en grijpt met een grimas naar zijn schouder. Mijn man en ik lezen de spreuk die op het papier staat: Que celui qui réside fasse en sorte que celui qui passe se souvienne (proverbe Africain). Phil Bosmans, denk ik, minstens even schoon.
We steken onze duimen op en zwieren onze dansbenen in het rond zodat ook die het zich morgen zullen herinneren.
Phil de FAIR, die als God de Vader op zijn dj-troon zetelt, ziet dat het goed is en draait het volume een streepje hoger.