De Witte van Melsbroek – deel 3

Het verhaal 'De Witte van Melsbroek' verschijnt als feuilleton in vier delen in luchtvaarttijdschrift HORIZON. © Foto: Rik Hollanders

Ik zie en voel dat het Lien te veel wordt, en vervloek mijn machteloosheid. Voor de honderdste keer vraag ik me af wat hier aan de hand is. Waarom is deze armzalige post overvallen, wat valt hier te rapen? En waarom houden ze ons vast, het is de roekeloosheid voorbij.
De boordcommandant is intussen al meer dan een uur weg met de leider van de rebellen en dadelijk wordt het donker. In de schemer vliegen de vleerhonden in en uit de kamer, net op tijd wegzwenkend wanneer ze een hoofd, een lichaam naderen. Buiten strijken ze neer in de waaierpalm en vechten met luid gekrijs om de vrucht die onderaan de bladeren hangt. James had me verhalen verteld over de vleerhonden. En over zoveel andere dingen. Na de verhalen waren onze gesprekken begonnen. Vooral over onze moeders hadden we gepraat. Moeders zijn heilig, Luc, had hij gezegd. En ik had geknikt. Een man moet zorgen voor zijn moeder, had hij gezegd.
Is dit hoe jij voor je moeder zorgt, James? Zal zij je ooit nog een verhaal horen vertellen, je zien dansen met je hele lijf in beweging. Wat was ik jaloers op dat soepele lijf van hem. Hij zal mij nooit meer vragen hoe het voelt om wit te zijn, om rijk te zijn. Wit en zwart, verschillend en toch gelijk waren wij, strijdmakkers. Ik heb het me allemaal verbeeld. Als ik denk aan mijn eigen moeder, krijg ik het te kwaad.
‘Als je nog leeft, mag je voor mijn part creperen, James,’ mompel ik. De James die ik meende te kennen bestaat niet meer, heeft ook nooit bestaan.
In het gat van de deuropening verschijnt het silhouet van de boordcommandant.
‘Mannen,’ zegt hij.
De bewaker knipt het licht aan en geeft de boordcommandant met een handgebaar de toestemming om verder te spreken.
Hij gaat in het midden van de kamer staan en kijkt ons een voor een aan.
‘Deze post is overvallen …’ zijn stem stokt, ‘... vanwege ons. Ze wisten wanneer we kwamen en hebben ons opgewacht.’
‘Willen ze de hulpgoederen? Geen probleem, ze mogen alles hebben!’ roept Serge.
Iedereen begint door elkaar te praten. Zitten we hier vast vanwege een paar zakken meel, dat bestaat niet. Ik zie op het gezicht van de boordcommandant dat ik gelijk heb. Al vijftien jaar vlieg ik met hem en ik ken elke trek van zijn mond. Het gaat niet om het voedsel.
‘De goederen kunnen hen niet schelen. Ze willen de Herk,’ zegt hij.
Plots is het stil.
‘Hun Antonov staat in panne, ook een witte, en van ver lijkt hij op de onze.’
‘Maar de Herk zit vast,’ zegt de Lange.
‘Alsof zij met een C-130 kunnen vliegen!’ roept iemand anders. Het is Fred, de copiloot.
‘Dus moeten we hem zo snel mogelijk los krijgen, Lange. En daarna vliegen wij, niet zij – je hebt gelijk, Fred – met hen naar de plek waar hun reserveonderdelen liggen. Via een route waar onze Witte vrije doorgang heeft.’ Het antwoord van de boordcommandant klinkt droog en zakelijk, maar zijn ogen vonken. ‘Zorg dat jullie vannacht een paar uur rust krijgen. Morgen zetten we de Herk op de baan.’
Het volgende halfuur proberen we ons zo comfortabel mogelijk te installeren in de kamer. In een geïmproviseerd visgraatmotief strekken we onze lichamen uit en puzzelen onze ledematen in elkaar. Niemand klaagt over het te zware been, de te warme rug van een ander. We ondergaan elkaar, steunen elkaar en maken ons klaar voor een lange nacht. Op pure wilskracht slaag ik erin mijn ogen dicht te doen en gesloten te houden. Slapen, rusten, moet ik, maar net wanneer ik mezelf voel wegzakken, weerklinken luide schoten en rumoer. Iedereen veert recht en het is Lien die als eerste in de deuropening staat. De bewaker met de kalasjnikov is verdwenen.
‘Stil,’ zegt ze en in de stilte die volgt op het lawaai luisteren we naar het gebrom van motoren in de verte. Liens ogen blinken in het onrustige licht van het peertje dat aan het plafond bungelt. ‘Volgens mij komen ze eraan!’ In een opgewonden gulp vloeien de woorden uit haar mond. Dat ze het ons nog niet had gezegd omdat ze zelf de hoop had verloren, maar dat ze het leger te hulp heeft geroepen via de radio, vlak voor de rebellen de post overnamen. ‘En nu zijn ze hier!’ Terwijl Lien neerknielt naast Cyriel, lopen de anderen naar buiten, maar ik blijf bij haar wanneer ze voor de zoveelste keer vandaag Cyriels pols controleert.
‘Volhouden, lief,’ zegt ze. ‘Er is hulp op komst. Cyriel … ben je er nog?’
Liens stem klinkt schor. Tastend zoekt ze naar een hartslag, eerst in de ene pols, daarna in de andere. Een zweetdruppel valt van haar voorhoofd op Cyriels kin en ik wil dat haar vingers stoppen met hun gewroet in zijn hals en op zijn pols.
Niet nu, maat, denk ik, of zeg ik het hardop? Ik kniel neer aan de andere kant van Cyriels lichaam en dwing de vingers te vinden wat ze zoeken, een hartslag, leven.
‘Zo zijn we niet getrouwd, makker,’ gromt Lien. Met ritmisch pompende handen begint ze Cyriels borstkas te bewerken.
Doodstil blijf ik zitten, alsof bewegen het erger zou maken, en tel met Lien mee. Staying alive, Cyriel, blijf leven, komaan. Ik roep de Lange die kan reanimeren als de beste, en daar is hij al. Als iemand de doden tot leven kan wekken, is hij het.
Help hem, wijs ik en Lien schuift hijgend aan de kant.
Na een paar bange minuten leunt de Lange achterover.
‘Hij is er weer,’ zegt hij.
Zonder dat ik het merkte zijn Topper en Serge binnengekomen en hun witte gezichten wenden zich aangedaan af wanneer Lien zich over Cyriel heen buigt.
‘Doe dat nooit meer,’ zegt ze met een stem zo dun als de draad waarmee Cyriel weer aan het leven hangt.
Slap van opluchting strompel ik naar buiten.
‘Halt!’ Het duurt even voor ik besef dat het tegen mij is. Pas dan kijk ik op en daar, in het midden van het plein, in het licht van de koplampen van de legertrucks, staan Fred en de boordcommandant. Soldaten in camouflagekleuren houden hen onder schot. Her en der verspreid in het zand van de binnenplaats liggen de zware wapens die de rebellen hebben achtergelaten.
Uit de laadbak van een vrachtwagen stroomt een nieuwe zwerm soldaten en met veel geroep en geschreeuw drijven ze de verschrikte dorpelingen uit de hutten waar ze gevangen zaten.
Wanneer iedereen opeengepakt op het plein verzameld is, komt de kleinste, taaiste soldaat, de enige die geen wapen draagt, uit de zwerm tevoorschijn en gaat voor de boordcommandant staan.
‘Bwana Kitoko,’ zegt hij luid. Hij prikt met zijn vinger op de name tag van de boordcommandant. ‘Is dat jouw naam?’
WORDT VERVOLGD