De Witte van Melsbroek – deel 1

Het verhaal 'De Witte van Melsbroek' verschijnt als feuilleton in vier delen in luchtvaarttijdschrift HORIZON. Deel 1 staat in jaargang 1, nummer 3, juli 2023.

De hoest van de boordcommandant schuurt door mijn headset. Het is het Afrikaanse stof, de voortdurende wissel van warm naar koud, de vermoeidheid. We hebben er allemaal last van.
Dat we gaan dalen, meldt hij. Om te checken hoe het er daar beneden uitziet.
‘Plaatsnemen op de banken en riemen vast,’ zeg ik automatisch tegen de mannen in de buik van het vliegtuig. Met mijn blik ga ik het rijtje af. Engie, onze flight engineer, Topper, onze navigator, en de drie mannen van de para’s, de Lange, Cyriel en Serge.
Door de raampjes van de Hercules schuiven tropenwolken voorbij, clusters in alle tinten grijs. De flaps en de wielen gaan naar beneden en het gierende geluid van de hydraulische pomp vult de cargo. Op lage hoogte en traag, heel traag overvliegen we een eerste keer de laterietbaan van de broussepost waar we proviand en hulpgoederen moeten leveren. De baan zou volgens de cijfers breed en hard genoeg moeten zijn voor een C-130, maar de boordcommandant is niet helemaal overtuigd.
‘Als we niet kunnen landen gaan er beneden een paar heel ongelukkig zijn,’ zegt Cyriel die tegenover mij zit. We kennen elkaar al lang, hij is de ploegoverste van de para’s, hoofd van de luchtbevoorrading.
‘Om van eentje hierboven nog maar te zwijgen.’ Topper, de jongste van het team, deelt een speelse stomp uit aan Cyriel. Hij weet, wij weten allemaal dat Cyriel sinds onze vorige missie in dit land smoor is op Lien, de arts die enkele maanden geleden naar deze godvergeten plek is vertrokken.
‘Drassig aan de zijkanten,’ meldt copiloot Fred, ‘we gaan nog een keer, maar het ziet er niet goed uit.’
Cyriel knijpt zijn lippen samen. Niet landen is rot voor hem, maar nog erger voor de mensen op de grond die uitkijken naar onze levering, naar het voedsel en het materiaal dat naast ons opgestapeld staat. Zo dichtbij, maar onbereikbaar.
‘Als het niet lukt, voorzien we morgen een dropping,’ klinkt het vanuit de cockpit.
‘En passant gooien we ook Cyriel af,’ grinnikt Topper.
‘Recht in de armen van dokter Lien!’ Theatraal laat Engie die aan de andere kant van Cyriel zit, zich tegen hem aan vallen en slaat zijn armen om hem heen. Cyriel lacht een beetje groen.
Het vliegtuig maakt een bocht en aan het geluid van de motoren is te horen dat we klaar zijn om een tweede keer over de piste te vliegen.
Traag, zo traag als het toestel het toelaat, doen we nog een rondje. Landen of niet, wat wordt het?
Voor ons vertrek had de boordcommandant misnoegd met het vodje papier gewapperd dat de lokale verantwoordelijke van het Rode Kruis in het hotel had laten bezorgen. Een kladje waarop in potlood informatie over de afmetingen van de laterietbaan, de begroeiing aan de zijkanten en de draagkracht van de ondergrond stond gekrabbeld. ‘Ik land niet voor ik die plek met mijn eigen ogen heb gezien,’ had de boordcommandant gezegd en zijn woorden waren verdronken in de tropische bui die net op dat moment losbarstte. Een korte, maar hevige bui die de staat van eender welke laterietbaan, een goeie of een slechte, er niet beter op zou maken.
De tweede overvlucht begint nu wel wat lang te duren. Op het moment dat die gedachte door mijn hoofd gaat, gebeurt het. Later zal ik me niet precies herinneren hoe het ging, maar plots staat James voor ons. Waar hij zich bevond, wat hij deed terwijl wij zaten te lachen, is uit mijn geheugen verdwenen. James, mijn vriend, de Afrikaanse veiligheidsagent, de stille schaduw die aan ons toestel is toegewezen door de overheid van dit land, de man die ik de afgelopen weken goed heb leren kennen en op wie ik simpelweg niet heb gelet tijdens deze vlucht, niet eens om te controleren of hij wel is gaan zitten tijdens het manoeuvre, heeft een pistool in zijn hand en houdt ons onder schot. Zijn verschroeiende blik rust op mij.
Het eerste moment dringt het niet tot me door wat ik zie. Zijn gezicht van steen en zijn gloeiende ogen zijn op mij gericht.
Een seconde lang ben ik niet in staat te bewegen. Wat heb ik gemist? Automatisch spoelt de film van de afgelopen vijf minuten versneld terug in mijn hoofd. Ik hoor weer de lage overtocht in landingsconfiguratie en daarna het gebulder van het optrekkende en kerende toestel. Wat werd er gezegd, zeiden we iets tegen James, betrokken we hem bij onze malligheid? Nee, we keken naar elkaar, en toen moet hij dat pistool ergens vandaan hebben gehaald.
Half in de schaduw van de lading staat hij, met zijn rug gedekt door de zakken vol graan. Duizend verwarde gedachten vullen mijn hoofd. Deze man is James niet, het is een dubbelganger die zichzelf en zijn wapen op een sluwe manier de Hercules heeft binnengesmokkeld, een indringer die James’ kleren en zijn hoedje draagt. Het is een rebel, een broer of neef van James die uit is op geld. Het is niet mijn vriend, zo erg kan ik me niet in hem hebben vergist.
‘Verzamelen!’ schreeuwt de dubbelganger. Speekseldruppels vliegen uit zijn mond, samen met het bevel dat amper boven het lawaai van de motoren uit komt maar overduidelijk is door de zwaai met het pistool. Hij wil dat we onze headsets afzetten; nu! Hij wil ons samendrijven. Aan zijn voeten ligt een opgerold touw. Hij wil ons vastbinden.
Aarzelend, met mijn handen afwerend gestrekt, sta ik als eerste op en leg mijn headset op de cargovloer. De rest volgt mijn voorbeeld. Ik zet een stap in James’ richting en kijk naar het pistool, naar de hand die het pistool vasthoudt. Het is zonder enige twijfel de licht mismaakte, maar bijzonder sterke rechterhand van James.
Cyriel zet een stap opzij, verder bij de dreiging vandaan. Het pistool zwaait in zijn richting.
‘Verzamelen!’ roept James.
Ik hef mijn handen in overgave. Hij mag niet schieten, hij mag vooral niet schieten.
‘Doe wat hij zegt, Cyriel,’ schreeuw ik.
De ploegoverste negeert de aandrang in mijn stem en mijn gebaar. Hij zet nog een stap, raakt verstrikt in de kabel van zijn koptelefoon en struikelt. Zoekend naar evenwicht schieten zijn armen de lucht in. In een flits zie ik wat er te gebeuren staat en ik open mijn mond in een waarschuwende schreeuw, maar de kogel is al vertrokken en treft Cyriel in zijn schouder. Hij valt met zijn achterhoofd tegen de metalen buffer die de lading moet beletten te gaan rollen en blijft roerloos liggen.
Een seconde van afgrijzen houdt ons allen aan onze plek gekluisterd en dan haast Serge zich naar Cyriel en knielt bij hem neer.
De angst die ik voel, zie ik weerspiegeld op het gezicht van James. Het is geen troost, het maakt het alleen maar erger en de razernij die me overvalt, geeft me kracht. Ik kan hem uitschakelen, gaat het door mijn hoofd, ik ben sterker, dat weet ik. Ik moet het doen, nu onmiddellijk. Hopend en biddend bereid ik me voor op de sprong. Op het moment dat ik mijn volle gewicht naar voren wil gooien, begint het vliegtuig te dalen.
Wat? Gaan we toch landen? Nu? Ik aarzel, net lang genoeg voor James om zich te herpakken. Zijn vuist landt vol in mijn gezicht en ik voel iets kraken. Terwijl ik door de knieën ga, grijp ik naar mijn neus. Bloed sijpelt tussen mijn vingers.
Het pistool zit nog altijd in James’ hand wanneer hij zich over me heen buigt en de loop op mijn hoofd richt. Zijn lippen wijken vaneen in een grimas. Hij kan me doden, hij zal me doden. De kromme vingers waarmee hij avond na avond de dambordpionnen verschoof, klemmen zich rond de trekker en deze man, mijn Afrikaanse broeder met wie ik vaak tot ’s nachts voorovergebogen zat over het damspel dat ik meebracht van thuis, momenten waarop alle verschillen tussen hem en mij wegvielen en we enkel jongens van dezelfde leeftijd waren, strijders voor de goede zaak, deze man zit gevangen in een vreemde trance en staat me naar het leven.
‘James!’ schreeuw ik. ‘James! Ik ben het, Luc.’
Een aarzeling flikkert in de ogen van James en de grimas verdwijnt langzaam van zijn gezicht. Hij schudt woest met zijn hoofd, alsof hij iets, een kwade geest, wil verjagen en zijn lippen vormen mijn naam. Luc, zegt hij en te laat merkt hij Serge op die op hem afstormt met een brandblusser in zijn hand. Het gebulder van de motoren overstemt de bons waarmee het voorwerp landt op James’ hoofd. Geluidloos valt zijn lichaam naast mij neer op de cargovloer.
WORDT VERVOLGD