Een nieuwe thuis

Aan het dorpsplein waar de pinten op het trottoir worden geschonken en gedronken, waar de kermis samen met Maria elk jaar ten hemel vaart, waar de zwaluwnesten aan de dakoversteken hangen, ben ik neergestreken. Aan het dorpsplein waar een goeiendag zuinig klinkt en een groet niet meer is dan een hint, een knikje van het hoofd en het vluchtig samenknijpen van de lippen, heb ik de eerste zomer gevierd. Een warme zomer, een lichte zomer. Links boven de velden kwam de zon op en rechts achter de kerk ging ze onder. De lange, mooie dagen maakten het wandelen heerlijk, het werken prettig en het wennen makkelijk.
Samen met de zwaluwen richtte ik mijn huis in. In hun komvormige bouwsels van modder uit de rivier, speeksel en stro gedijde het leven. Ook de prefabnesten, opgehangen door de mensen van het plein, waren in trek. Meer dan dertig nesten werden dit jaar bewoond, nesten die enkel aan de witte dakoversteken hingen, nooit aan de zwarte. Niemand leek te weten waarom.
Nu de dagen korten en de boomkruinen verkleuren zijn alle nesten leeg, verlaten. Geen vogels meer die in duikvlucht, in zwart-witte flitsen over het plein scheren, keren en kantelen, geen hongerige kreten die opklinken uit de nesten. De zomer is voorbij. De houten mestplankjes zijn getekend door wat overblijft, wat achtergelaten werd. Hier en daar is ook een gevel of een stoeptegel besmeurd. Overlast, zou je het kunnen noemen. In deze van steen en been klagende tijden is overlast wat de tongen in beweging brengt en de gemoederen verhit. Maar niet hier. Geen onvertogen woord is deze zomer over de zwaluwen, hun geluiden of gewoontes, gevallen. De natuur is hier thuis. En ik ook.