In de schaduw van een grote kapokboom spelen zes jongens met een bal. Blootsvoets, hun schoenen staan naast de rode zandpiste die ze als voetbalveld gebruiken. Willen ze hun schoenzolen niet verslijten of hebben blote voeten een betere grip op de bal? Ik vraag het hen niet, het spel houdt hun aandacht gevangen. Niets is belangrijker nu.
Binnen in het gebouw vouwen kinderen kleren op. Ze kijken op wanneer mijn schaduw over de drempel van de kleedkamer valt. Ze groeten me. Kasumai. Welkom. Hoe gaat het, vraag ik. Goed, alles gaat goed. Ze wijzen naar de kleren en de planken. Elk kind heeft een legplank met zijn naam erop, zeggen ze. Ze leggen de kleren in nette stapels op de planken. Dan gaan ze naar buiten, het zonlicht in. In de slaapzaal naast de kleedkamer hangen de schooltassen aan de spijlen van de bedden.
Het is zaterdag in Le Cocon, het weeshuis van Kabrousse.
Ik zet de doos met croissants en chocoladekoeken van bakker Aboubacar op de grote, langgerekte eettafel onder het afdak.
‘Dat wordt een heerlijk zondags ontbijt voor de kinderen.’ Emilie, de directrice van het weeshuis, schudt me de hand en bedankt me voor de koeken. Ze neemt me mee op een rondleiding door wat de afgelopen jaren een tehuis is geworden voor tweeëndertig kinderen uit de streek.
‘In Senegal leeft geen enkel kind op straat,’ benadrukt ze. Wezen worden opgevangen door familie. Maar als die familie het zelf niet breed heeft, moet het weeskind werken voor de kost. Om zo’n kind toch kansen te geven, wordt het naar Le Cocon gestuurd door de chef van zijn of haar dorp. De chef kent de situatie van het kind het best en oordeelt wie naar Le Cocon vertrekt. Een plek waar elk weeskind een bed, kleren, drie maaltijden per dag, liefde en aandacht krijgt. Waar het alle kansen krijgt om naar school te gaan en verder te studeren.
Wat wil je worden, vraag ik de kinderen. Dokter of leraar willen ze worden. Of voetballer, zie je sommigen met lichtjes in hun ogen denken, of zangeres, fotomodel, actrice; zoveel kinderen, zoveel dromen.
‘Le Cocon leeft van giften,’ zegt Emilie.
Plots weet ik wat me te doen staat.
‘Mag ik een stukje over jullie schrijven?’ vraag ik. ‘Om de mensen die ik ken te laten weten dat Le Cocon bestaat, dat jullie prachtig werk leveren en dat giften goed besteed worden.’
Emilie lacht. Haar ogen lichten op, net als die van de kinderen daarnet.
Dit is een plek voor dromen, denk ik en ik beslis om de auteursopbrengsten van Onomkeerbaar integraal aan Le Cocon te schenken.
Lezen voor de wezen van Kabrousse! Goed idee?