Pioniers

Op mijn achttiende wilde ik airhostess worden. Met een schooltas vol kennis over de Société Anonyme Belge d’Exploitation de la Navigation Aérienne ging ik solliciteren. Om prompt te worden afgewezen. Te klein, bebrild, introvert en bovendien ook niet van de handigsten met glazen en plateaus: ongeschikt.
Toch bleef ik kijken naar elk vliegtuig dat voorbijvloog.
Dus ben ik, meer dan dertig jaar na de verloren zaak, aan een roman begonnen over vliegtuigen en piloten in de pioniersperiode, toen er van airhostessen nog geen sprake was.
Terwijl deze zomer de zon soms wel en dan weer niet schijnt, lees, schrijf en droom ik over vliegtuigen.
‘Gaat het beter dan de vorige keer?’ vraagt mijn man die toekijkt vanaf de kant.
‘Veel beter,’ zeg ik de ene dag.
‘Nog slechter!’ zeg ik de volgende dag.
Dan fronst hij zijn wenkbrauwen. Want hij herinnert zich de onzekerheid, het geobsedeerde volharden, en hij vraagt zich hardop af of ik dat vergeten ben.
‘Nee,’ zeg ik en ik toon hem het exemplaar van Onomkeerbaar dat ik voor mezelf heb gehouden. ‘Maar als ik één vogel kan laten vliegen, kan ik er toch ook een tweede laten vliegen?’
‘Fasten your seat belts,’ zegt hij en dat is precies wat ik wil horen.