Op zijn vijfenvijftigste laat Bobby West zijn oude leven – de dingen zoals ze gingen – achter zich en vertrekt naar een land in Azië. In zijn portefeuille zit de foto van een tsunamislachtoffer, een onbekende vrouw die hem fascineert en naar wie hij op zoek gaat.
In de kuststad aan de Baai van de Neergedaalde Draken loopt hij een tijdlang verloren in de toeristische buurt. Hij kijkt naar de westerse mannen die uit zijn op vrouwen en vertier en wanneer hij beseft dat hij daar niet zal vinden wie of wat hij zoekt, verhuist hij naar een hotelletje in een wijk waar hij de enige westerling is.
Dag na dag flaneert hij door de wijk en wacht op wat komen moet, op het nieuwe leven dat zich zal aandienen. Omdat hij meent dat leegte noodzakelijk is om de weg te herkennen wanneer die hem wordt getoond (p. 102), doet hij niets en onderneemt hij niets.
Sierlijk penseelt de auteur Bobby’s omgeving: de dunne nevel die de voet van de eilanden sluiert, waardoor ze leken te zweven, exotische luchtkastelen, briljant waar ze het licht van de ochtendzon weerkaatsten en dof indigo in de schaduwen (p. 50). De boomkruinen in het park waren met Oost-Indische inkt geschetst tegen het lichte duister van de nachthemel (p. 105). Of nog: de markt met de varkenshoofden die leken te grinniken om het komische misverstand dat ze op het hakblok had doen belanden (p. 74).
Even elegant als amusant schetst de auteur hoe Bobby tegen zichzelf aankijkt. Zijn opvolger ontpopte zich als een sociaal wezen, wat beslist een vooruitgang was, vergeleken met zijn eigen aanwezigheid in de wereld (p. 40). Ook de vrouwen in Bobby’s leven, zijn ex-partners, komen aan het woord en laten in brieven of verschijningen weten hoe ze over hem denken: Dat je nooit oordeelt of kritiek hebt omdat je zelf met rust gelaten wilt worden. Dat die humor en ironie van jou dienen om elk serieus gesprek te vermijden en elk gevoel buiten te houden (p. 46). Of nog: Je bent altijd overal van weggelopen, maar nu ben je ergens naartoe gegaan, zie ik (p. 131).
Om de tijd tussen zijn oude en nieuwe leven te doden leest Bobby op zijn e-reader over Don Quichot en laat zich vermaken door diens fantasievolle lotgevallen. Toen zijn wapens gepoetst waren [...] begreep hij dat hij nu nog slechts een dame had te zoeken die hij zou kunnen beminnen: want een dolend ridder zonder liefde was als een boom zonder bladeren en vruchten, een lichaam zonder ziel (p. 43).
Tijdens een van zijn tochten door de wijk ontmoet Bobby een mysterieuze verlamde vrouw, als een priesteres gehuld in een sneeuwwit gewaad. Hij noemt haar Bleke Orchidee en kijkt dagenlang aan haar zijde toe hoe de afvalvrouwtjes van de wijk stapels afval bij haar afzetten. Door Bleke Orchidee wil hij zich laten leiden, bij haar komt hij tot rust, een meditatieve rust waarin gedachten opbloeien en verwelken zonder richting of noodzaak (p. 122). Maar aan het eind van de dag stuurt ze hem telkens weg. Het moment waarop hij beslist zich niet meer door haar te laten wegsturen, leidt hem wellicht naar zijn nieuwe plek in het leven.
De schoonheid van Het Witte Land zit in de zelfrelativering van de personages, in de subtiele humor, maar vooral in de taal, in de stijlvolle, gracieuze beschrijvingen van de mensen en de natuur. In de raak getroffen beelden die een sfeer oproepen waardoor je als lezer graag nog wat langer in Het Witte Land had verbleven.