Het schilderij op de foto hangt in de woonkamer in Kabrousse. Het is het beeld van een jongen die een blinde door de woestijn leidt, misschien zijn het een vader en zijn zoon, of een meester en zijn knecht. Ik weet het niet.
Ik bekijk hen elke dag. De ene dag voel ik hun hulpeloosheid, de volgende dag hun kracht, hun eenheid en doelgerichtheid.
Vandaag ben ik zelf op weg samen met mijn man, en ik denk aan de jongen en de blinde.
We rijden door de woestijn, nadat we halsoverkop vertrokken uit Kabrousse in de hoop de repatriëringsvlucht Dakar-Brussel te halen. Dakar is een dagreis met de auto van Kabrousse vandaan en op een dag kan er veel gebeuren.
Rondom ons zie ik, net als op het schilderij, de schimmen van onbekenden die ook onderweg zijn, als schaduwen die op een afstand blijven. Zijn ze ons goedgezind of niet? In de rij aan de grens met Gambia voel ik me bijzonder blank. Ik heb astma en door het stof van de lange autorit moet ik hoesten, maar ik durf niet goed. Ik verslik me door het in te houden en hoest toch. Alle hoofden draaien zich in mijn richting. Donkere blikken. Iedereen is bang, sommigen zijn boos. De vragen die ik me anders stel over de blinde en de jongen gaan plots over ons: waarheen zijn we op weg, zullen we veilig aankomen?
De onzekerheid duurt lang en dan plots, als het avond wordt en we aankomen in Dakar, is er een bericht van de ambassade. We mogen mee, we gaan naar huis! En even later nog een bericht: de grensovergangen met Gambia gaan dicht, de president kondigt de noodtoestand af, een avondklok is ingesteld.
Mijn hart gaat uit naar wie we achterlieten.
Dat het ons allen goed mag gaan, insjallah.