Verhuizen van een huis naar een appartement, van groot naar klein: hoe begin je eraan?
Met frisse tegenzin – met haast en spoed – met rustige vastheid: doorstreep wat niet past.
Met een beetje van de drie misschien, en met daarbovenop het goede voornemen om dagelijks, vanaf de start op dag 1, een moment te voorzien om alle dingen die de afgelopen jaren hun weg naar het huis vonden door de handen te laten gaan om er daarna wel of niet afstand van te doen. Eén moment per dag, een kleine moeite voor een wereld van verschil ...
DAG 1 – DE KOP ERAF
De knopenverzameling is als eerste aan de beurt. In een kartonnen postdoos, zo’n doe-het-zelf vouwdoos – beeld je qua grootte een schoenendoos in – verzamel ik al jarenlang de reserveknopen van alle kleren die we ooit droegen. Veel van de kleren zijn weg, maar de knopen zijn gebleven. De doos zit zo vol dat het kartonnen deksel geregeld opspringt en de lade van de kast blokkeert, zoals een weerspanning lepeltje of mes de besteklade soms blokkeert: hin-der-lijk. En dus op dag 1: de knopendoos, de kop eraf.
Zodra ik de doos met brute kracht uit de lade heb gewrikt, het maakt niet meer uit of het deksel het al dan niet overleeft, vliegen de herinneringen me aan.
Is deze knoop hier bovenop de berg niet de knoop van de best passende jeans ooit, die waar ik niet meer in kon na mijn veertigste? En deze ernaast, ach, deze hoort bij het lievelingsvestje dat ik kwijt raakte in Italië op de ochtend dat we de kruisweg liepen in ... De naam van het bergdorp ontsnapt me, maar heel helder staat het verlies van het vestje me voor ogen en ik hoor mezelf nog vragen aan mijn man: ‘Waaraan doen die mozaiëken van de kruisweg jou denken?’ Ik wees naar het patchwork van het vestje dat ik om mijn middel had gebonden. Daaraan dus. Ik kocht het bij StreetOne en ik droeg het in alle seizoenen van het jaar, want het was zelden te warm en zelden te koud, het was kleurrijk en fris, met een blauw stukje velours hier en een gebloemd stukje katoen daar, patchwork alom met een gebreid kraagje dat lekker warm in de nek lag. Net iets te warm voor het Italiaanse weer. En dus hing ik het vestje over de leuning van de stoel op het terras waar mijn man en ik een halfuurtje in de plooi moesten vallen na het op en af geren op de hellingen van het dorp en waar we als vanzelf te lang bleven hangen, zoals dat gaat in Italië, drinkend en pratend en wiens schuld was dat? Misschien de mijne, misschien de zijne, maar omdat we ons ineens moesten haasten om tijdig op de volgende bestemming aan te komen, vergat ik het vestje. Toen het verlies tot me doordrong, waren we al veel te ver om nog terug te keren.
‘Het was toch een oud ding,’ zei mijn man, maar ik was er het hart van in en zocht jarenlang naar een vervanger die ik niet vond, die ik nooit heb gevonden.
En nu is hier zomaar de met zacht fluweel bedekte herinnering die bovenop een berg knopen lag te verkommeren. In welke van de twee lege plastic verhuisdozen gooi ik haar: die met de letter W voor wat weg mag of die met de letter B voor wat mag blijven?
Met een paar zielig stuiterende tikjes kruipt ze in een hoek van de W-doos en op dag 1 weet ik meteen hoe de zaken ervoor staan: voor de wereld van verschil wil ik blijven gaan, maar met een kleine moeite zal ik er niet geraken.