Vlucht

Vandaag ben ik Mira tien jaar kwijt.
’s Nachts zie ik haar in mijn dromen en vlak voor ik ontwaak, valt ze schreeuwend de diepte in. Overdag wandel ik mezelf verloren door de stad en langs het water. In het park zie ik vaak dezelfde vrouw die op een trampoline springt. Op en neer, recht en ondersteboven. Ze valt met haar haren waaierend in een streep achter haar aan, haar armen zwaaiend als uitroeptekens langs haar gezicht.
Vandaag blijf ik staan, wat ik nooit eerder deed. Ik kijk.
‘Hoe heet je?’ roept ze.
Ik glimlach en zwijg.
‘Ik ben Amy!’ De A bij hoog, de MY bij laag.
Voor het eerst in jaren kijk ik naar een vrouw die Mira niet is, een vrouw die twee cola’s koopt aan de kiosk in het park. Een voor haar en een voor mij. Ze neemt me mee naar haar huis. In haar armen verdwijnen de dromen.
Ik blijf bij haar en na een droomloze tijd krijgen we een zoon.
Amy is een goede moeder. Ze voedt het kind en wiegt het in haar armen. ’s Nachts slaapt ze met haar rug naar me toe en de dromen over Mira keren terug.

‘Doe wat je moet doen,’ zegt Amy. Haar kus strijkt vluchtig langs mijn lippen.
Ze stapt in en rijdt weg en ik zwaai tot de lichten van de auto met haar en mijn zoon erin, opgaan in het niets.
Naast mij in het vliegtuig zit een breedgeschouderde Afrikaan. Zijn ritmisch drummende benen zetten de stoelenrij in beweging.
‘Ik ga naar het graf van mijn grote liefde,’ zeg ik.
Hij hoort me niet of misschien heb ik het niet gezegd.
De vlucht duurt zes uur. Het lukt me om er vijf slapend door te komen en dan ben ik op de plek waar ik Mira voor het laatst zag.
De deuren van het vliegtuig gaan open en de warme Afrikaanse lucht stroomt naar binnen, legt zich als een fleece om mijn schouders.
Achttien ben ik en daar sta ik, precies op deze plek op het tarmac in Dakar. Mira laat me neuzelen in haar zweterige nek.
‘Tot overmorgen,’ zegt ze en het toeval scheidt ons. Ze loopt met haar ouders naar het vliegtuig. In onderaanneming van onderaanneming, zo horen we later, vliegt het naar de plek aan de oceaan waar Mira en ik al jarenlang met onze families Kerstmis vieren, de plek waar we later zullen trouwen en nog later de vakanties met onze kinderen zullen doorbrengen. Drie absolute zekerheden in mijn leven.
Ik volg mijn ouders naar de uitgang van de luchthaven. Wij maken de reis met de auto om na al die jaren het land beter te leren kennen.

Later vertellen getuigen dat de piloot van het vliegtuig dronken was, dat hij de lange, helverlichte oprijlaan van een hotel langs de kust in Kafountine aanzag voor de landingsbaan van Cap Skirring, een eind verderop. Een van de overlevenden is Michel, Mira’s vader.

De weg naar Kafountine is slecht. Het hotel met de lange oprijlaan is in verval, een desolate plek, overgeleverd aan de wind en de zee. Ik vraag de chauffeur om te stoppen bij het witte kruis langs de baan, een houten kruis op een betonnen sokkel, versierd met witte schelpen. Er is geen inscriptie, er zijn geen namen, maar het wit staat helder aan de strakblauwe hemel. Kafountine is een plek waar kruisen en baobabs gedijen, hun armen wortelend in de hemel.
‘Guillaume!’
Ik draai me om en grijp Michels uitgestoken hand. Hij is peziger en donkerder dan ik me herinner, een gelooide man.
‘Ik hoorde je taxi,’ zegt hij. Hij wijst naar het rode huis aan de overkant van de weg. Dichter bij de plek waar zijn vrouw en dochter omkwamen, kan hij niet wonen. Aan de voorkant van het huis rolt en bruist de zee en op de luchtige veranda waait een bries tijdens de hete uren van de dag. We praten in korte zinnen. Over Afrika, over België. We drinken bier.
‘Morgen gaan we vissen,’ zegt Michel.
Die nacht slaap ik diep en zonder dromen.

We zitten samen in een boot, Michel en ik. We hebben geen woorden, geen verleden. De vissen bijten goed. Ik help Michel in het gevecht met de vis. De lagunes zijn omzoomd met mangroves, struiken op wortels die diep in het zoute water graaien. Ze bieden beschutting tegen de zon, voor ons en voor de vogels, pelikanen, gieren, valken en reigers, stippen in een eindeloos landschap.
’s Avonds eten Michel en ik gegrilde vis en na de vis is er grappa, zoeter dan het origineel. Ook die nacht slaap ik diep en droomloos.

De volgende ochtend ontbijten we op het terras. De lucht is koel en ruikt naar grenzeloze verten.
‘We zouden naar New York vertrekken die winter, meteen na de kerstvakantie,’ zegt Michel. ‘Voor vijf jaar, misschien langer.’
Ik kijk naar de oceaan die vandaag blauwgroen kleurt en knipper met mijn ogen.
‘Mira kreeg niet de kans het je te zeggen. Ze was opgetogen met het nieuwe leven dat we …’ Hij zwijgt.
‘Zij was mijn grote liefde,’ zeg ik.
Hij hoort me niet of misschien heb ik het niet gezegd.

Even later komt de taxi me halen.
‘Langs het kruis?’ vraagt de chauffeur en ik schud mijn hoofd.

De vlucht naar huis duurt zes uur, waarvan ik er vijf slapend doorkom.
Een meisje valt, vlak voor mijn ogen, haar lange zwarte haren in een streep achter haar aan. Een langgerekte O stuitert tussen haar armen. Ze roept mij, schreeuwt mijn naam.
‘Guillaume!’
Ik zie haar gezicht, haar levendige blik. Het is Amy. Met een schok schrik ik wakker. Voor het eerst in lange tijd denk ik aan mijn vrouw, de moeder van mijn zoon. Aan hoe ze met me praat, naar me luistert, aan hoe ze heeft geleefd met mij en mijn dromen.
Nog even en ik ben thuis.