We gingen bootjevaren in de bolongs, en toen we aanmeerden, elders, waar het licht was en warm, aten we ziltig gerookte oesters die smolten op de tong en knarsten tussen de tanden. We gingen pootjebaden en languit liggen op het zand, vervuld van het varen, voldaan van het eten en het praten. We lachten met Monty Pythons piloten en sloten onze ogen.
En ik dacht:
Wat als de bootsman straks, bij het terugvaren, zegt:
De boot is niet lek, mensen, blijf rustig zitten, met onder u het diepe.
De oesters waren niet bedorven, mensen, dat wat u voelt in de buik, is de golfslag van het water.
En wat u hoort … luister, het klopt onderaan de kuip, dat is ...
Crocs en octo’s! Blijf rustig zitten, mensen!
Ik deed mijn ogen weer open en dacht: op zalige dagen als deze ontstaan verhalen.